|
Snoek
De
snoek heeft een karaktistieke bouw; een zeer
langwerpig, torpedo-achtig lichaam met vrij kleine
vinnen een kenmerkende snavel-achtige bek. De rug en
anaalvin zijn bijna symmetrisch en naar achteren
geplaatst. De onderkaak is duidelijk langer dan de
bovenkaak en steekt uit.
De kleur van de snoek is variabel, van groenbruin
tot grijsbruin met goudkleurige stippen, vlekken of
strepen op de flanken, de buik is geelwit. Hoe ouder
de vis wordt, hoe meer hij zijn goudgele patronen
verliest; oudere exemplaren zijn vaak egaal en
donkerder van kleur. De vrouwtjes kunnen een lengte
van 1,50 meter bereiken, terwijl de mannetjes niet
groter worden dan ongeveer een meter.
ALGEMEEN
De snoek is een algemene soort in Nederland en
België, en is te vinden in vrijwel alle
binnenwateren, de vis leeft in zoet water maar kan
ook worden aangetroffen in brakwater. Daarnaast komt
de soort voor in vrijwel hel Europa, Noord-Amerika
en in delen van Azië.
In Noord-Amerika komen naast de snoek (Northern Pike)
ook andere soorten voor waarvan met name de wat
grotere en sterkere [muskellunge]{Esox masquinongy)
noemenswaard is. Ook in de Amoer komt een mooie
snoeksoort voor, de Amoersnoek (Esox reichertii).
De snoek is een vis die voornamelijk op het zicht
jaagt. In een milieu waar het water te troebel is
zal hij ondanks het ruime aanbod aan voedsel
verdwijnen. Oudere dieren kunnen in troebel water
(waar geen planten in kunnen groeien) nog wel jagen,
maar voor de jongere dieren zijn er geen
schuilplaatsen meer, wat ze een veel kleinere kans
op overleven geeft.
De zijlijn van de snoek is eveneens een belangrijk
zintuig. Hiermee kan de snoek trillingen en
waterwervelingen zeer nauwkeurig waarnemen, zoals
een zwemmende prooi. Bij een snoek zijn ook gaatjes
in de kop te zien die deel uitmaken van het
zijlijnsysteem (zie afbeeldingen).
Overigens zijn vooral grote snoeken ook goed met
dode sterk geurende zeevis te vangen, die ze met hun
reukorgaan vrij snel weten te vinden.
VOEDSEL
De snoek is een roofvis die voornamelijk leeft van
vissen, maar ook amfibieën, kreeftachtigen en
knaagdieren zoals de muskusrat worden gegeten. Zelfs
jonge watervogels worden van onderen belaagd en ook
de eigen jongen zijn niet veilig. De voorkeur van de
snoek gaat echter uit naar vis, en met name op zieke
en verzwakte exemplaren die makkelijker zijn te
vangen wordt gejaagd.
Zodra de prooi is gegrepen wordt deze zo
gemanoevreerd dat de kop altijd als eerste naar
binnen gaat, overigens net zoals bij slangen en met
dezelfde reden. Als de snoek een behaarde, gevederde
of gestekelde prooi zoals een stekelbaars andersom
doorslikt dan kan de prooi door de tegengestelde
veer- of haargroeirichting of de stekels vast komen
te zitten.
Aan de anatomie van de kop is ook al te zien dat
snoeken hun prooi vaak van onderen naderen. Ook het
kleine snoekje op de afbeelding laat kenmerkend
jachtgedrag zien. De snoek is goed in staat heel
langzaam te sluipen en zijn positie in het water aan
te passen, waarbij de rugvin en de borstvinnen
kleine bewegingen maken. Voordat hij zijn schot
inzet kromt hij zijn lichaam en gebruikt hij het
oppervlak van staart-, rug- en anaalvin om zichzelf
tegen af te zetten.
De snoek heeft ook een voorkeur voor relatief grote
prooien, maar als in de zomer de kleine witvissen en
baarzen in enorme hoeveelheden rondzwemmen kan de
snoek ook tijdelijk op deze prooien overschakelen.
Opvallend is ook dat snoeken graag baarzen eten, die
toch flink beschermd lijken te worden door hun
stekelige rugvin. Op plaatsen waar alleen
stekelbaars en snoek voorkomen kan de snoek ook
prima leven op een dieet van stekelbaars.
VOORDPLANTING
De snoek paait vroeg in het voorjaar, soms al in
februari, de lichtgroene eitjes worden niet in
nesten afgezet maar onbeschermd tegen waterplanten
geplakt in ondiepe wateren, bij voorkeur
ondergelopen weilanden. De mannetjes arriveren het
eerst op de paaiplaats. Dezelfde snoeken zoeken
altijd weer dezelfde paaiplaats op. De paai duurt
enkele weken en de eieren worden in enkele perioden
afgezet. Een vrouwtje produceert 15.000 tot 20.000
eieren per kg lichaamsgewicht. Het vrouwtje verlaat
al het afzetgebied, het mannetje blijft langer, maar
beschermt de eitjes niet.
De jonge snoeken groeien zeer snel en worden in het
eerste seizoen al zo'n tien tot dertig centimeter
lang. Mannetjes zijn na twee tot drie jaar
volwassen, bij de grotere vrouwtjes duurt dit drie
tot vier jaar.
Snoeken zijn kannibalistisch en kleine snoeken
hebben genoeg beschutting nodig om veilig voor de
andere snoeken op te kunnen groeien. In gezond water
is er altijd een reservoir van kleine snoekjes,
verborgen in de waterplanten die snel de
opengevallen plaatsen van weggevangen snoek kunnen
innemen. Het is wel af te raden om grote snoek weg
te vangen, omdat ze de populatie witvis beperkt
houden, waardoor een natuurlijker ecosysteem met
helderder water ontstaat visserij.
Snoek is een goed eetbare vis al zit hij vol graat
en is het aan te bevelen het dier een aantal dagen
in een badkuip te verwateren om de gronderigheid
kwijt te raken.In bezet Nederland tijdens de Tweede
Wereldoorlog was de snoek een belangrijke aanvulling
op het steeds kariger menu, vooral in die streken
van Holland waar de polders onder water gezet waren
om de geallieerden het landen te beletten.
SPORTVISSERIJ
Tegenwoordig is er een vrij intensieve sportvisserij
op snoek en wordt het als 'not done' gezien om
snoeken mee te nemen. Dit heeft tot gevolg gehad dat
tegenwoordig weer veel grote snoeken worden
gevangen. Ook de vangmethoden zijn sterk gewijzigd
sinds niet meer met levend aas mag worden gevist.
Er wordt veel vanuit boten gevist met diverse
technieken: de verticaalvisserij met shads of
ratelaars, het werpen met pluggen of jerkbaits, of
het slepen met pluggen, shads of spinners.
Vanaf de kant wordt ook veel met kunstaas gevist,
met name met pluggen en spinners. De snoek wordt dan
veel gevonden bij kenmerkende structuren, zoals
duikers, kruisingen of uiteinden van sloten,
rietkragen, overhangende bomen en bruggen. 's
Winters worden vaak diepere stukken opgezocht
waarbij de snoek zich in de buurt van grote scholen
rustende witvis ophoudt.
Op groot wateren worden vaak plantenbedden opgezocht
of structuren zoals autowrakken. Heel grote snoeken
zijn 's zomers ook wel midden in de waterkolom op
groot water aan te treffen. Deze grote snoeken zijn
erg mobiel en volgen de scholen prooivis.
Een succesvolle manier om vanaf de kant op grote
snoek te vissen is met dood aas (vaak vette zeevis
als haring, sardien of makreel), dat liggend kan
worden gevist of zwevend onder een dobber bevestigd
kan worden, waarbij grotere oppervlakten afgevist
kunnen worden.
Verder is het van belang om onderlijnen te gebruiken
die niet doorgesneden kunnen worden.
Voor het onthaken is een telefoontang of speciale
onthaaktang eigenlijk onontbeerlijk, vanwege de vele
zeer scherpe tanden in de bek van de snoek. De bek
kan geopend worden door de snoek bij de overgang van
de onderkant van de kieuwen naar de onderkaak vast
te pakken (kieuwgreep). Met deze greep kunnen ook
zeer grote snoeken goed met de hand geland worden
(wel het lichaam met de hand ondersteunen) en wordt
de vis minder beschadigd dan met het een
landingsnet. Bij hoge temperaturen is de snoek erg
kwetsbaar en moet ze zo snel mogelijk worden
teruggezet.
Houd ook rekening met de gesloten tijd voor snoek,
van april tot en met juni mag niet op snoek worden
gevist en moeten eventueel gevangen exemplaren
meteen teruggezet worden. In maart, april en mei mag
ook niet gevist worden met dode vis of kunstaas.
Hengelsportverenigingen hanteren vaak een nog
langere gesloten tijd op snoek in de door hen
beheerde wateren. Ook zijn vaak speciale
vergunningen nodig om op roofvis te mogen vissen. |