|
Paling
Schieraal
en Rode aal.
We kunnen palingen in twee soorten verdelen: de
Schieraal en de Rode aal. De Schieraal is
zilverachtig van kleur en trekt naar zee. De rode
aal is bruinachtig en blijft nog in
zoetwatergebieden. Die twee soorten zijn moeilijk te
onderscheiden, omdat er veel tussenvormen voorkomen.
Voedsel.
De paling die in zoetwater leeft, voedt zich met
kleine visjes, insectenlarven, kreeftjes, slakken,
mosselen en vooral veel viskuit (eitjes van vissen).
Grote volwassen palingen zijn in staat om grote
prooidieren te verslinden. In een stadssingel leefde
eens een grote paling, die regelmatig jonge zwanen
op at. Ook komt het voor dat palingen soortgenoten
oppeuzelen.
In de modder.
Een paling zoekt zijn eten liefst 's nachts. Dan is
hij druk bezig, als een echte roofvis. Alles wat hij
kan eten wordt opgegeten. Een paling heeft een
afschuwelijke hekel aan koud water. Zodra het winter
wordt, zal hij een plekje opzoeken in de modder om
daar de winter door te brengen. Daarom eet hij in de
warme perioden erg veel. Hij moet een flinke
vetvoorraad opbouwen. Daar kan hij op teren als hij
in de modder zit en verder niks doet.
Waar vandaan?
Waar komt de paling vandaan? Uit het zoete water,
zal men al snel zeggen. Maar dit is niet juist. We
vangen paling in sloten, rivieren en meren, maar
daar worden ze niet geboren. Pas in 1922 is men
erachter gekomen dat onze paling in zee wordt
geboren. Om precies te zijn in de Sargasso Zee, die
ligt tussen Amerika en Afrika ter hoogte van de
Bermuda Eilanden, dus heel ver van ons vandaan. De
Sargasso Zee is zeer diep ongeveer 3000 meter. Hij
is geheel begroeid met waterplanten: het zogenaamde
Sargassowier.
Degene die ontdekte waar onze paling vandaan komt,
was een zekere John Schmidt. Hij had jarenlang
onderzoeking gedaan naar de herkomst van dit dier.
Ook later zijn veel mensen bezig geweest met
onderzoek. Maar dat betekent niet dat we nu alles
van de paling afweten. Integendeel. Tal van vragen
zijn onbeantwoord gebleven. We hebben te maken met
een geheimzinnige vis
De rivier op.
Als ze de kusten hebben bereikt. Zijn ze ongeveer 10
cm lang. Het zijn dan al goede echte palingen, de
zogenaamde Glasaaltjes. Nu zwemmen de palingen de
rivier op. Want de paling houdt van zoet water. Maar
veel rivieren zijn te ver weg. Er liggen sluizen en
dammen voor. Dat is echter geen probleem voor de
paling. Ze weten de kleinste gaten in die
hindernissen te vinden en komen zo toch op de plaats
waar ze willen zijn.
Larven.
In de zomer komen de eitjes uit. Het worden larven,
die naar hogere waterlagen stijgen. Deze larven zijn
dan 25 mm (2½ cm) groot. In de Sargasso zee begint
één van de grote zeestroming. We bedoelen de warme
Golfstroom, die over de Atlantische Oceaan naar
Europa gaat. De larven worden meegenomen met de
stroming en beginnen zo hun reis naar Europa. Ze
doen daar ongeveer drie jaar over. Er is ook een
stroming in de richting van Noord - Amerika.
Daardoor worden ook larven meegenomen. Zij doen één
jaar over de reis.
Vochtige bodem.
Dat "kruipen" over land kan niet altijd en ook niet
op alle plaatsen. Meestal gebeurt het 's nachts. En
de bodem moet wel vochtig zijn. Anders zou de paling
uitdrogen. Alle vissen hebben een slijmhuid die zij
niet kunnen missen.
Krachtinspanning.
Zo'n nachtelijke "kruippartij" betekent voor de
paling wel een enorme krachtinspanning. Gedurende
een bepaalde tijd krijgt hij geen of zeer weinig
zuurstof. Hij ademt immers, zoals alle vissen, door
de kieuwen en niet door de longen. Dus kan hij niet
zo lang boven water blijven om te leven. De paling
kan ook niet grote afstanden kruipen. Dan zou hij
stikken
Groei.
Hoe snel groeit de paling? Dat hangt af van de
hoeveelheid voedsel die hij tot zijn beschikking
heeft. En ook van de watertemperatuur. We zagen dat
de jongen als ze bij onze kust arriveren, ongeveer
10 cm lang zijn. In de tweede winter aan de kust
zijn ze gemiddeld 20 cm. Pas dan worden de eerste
kleine schubben gevormd. Als ze goed gevoed worden,
kunnen palingen een lengte bereiken van 1.20 meter
met een gewicht van 3 á 4 kilo. Maar op deze regel
bestaat een uit zondering. Paling die in geheel
afgesloten water (b.v. meren) leven kunnen nóg
groter en in het algemeen veel zwaarder worden. |